Eind 2015 wint Dean Bowen de Spoken Award in de categorie poetry. In januari 2018 verschijnt zijn bundel Bokman, waarmee hij wordt genomineerd voor de C. Buddingh’-prijs, een prestigieuze poëzieprijs voor het beste debuut van het jaar. Tastbare erkenning voor zijn prestaties op zowel podium als papier. We blikken terug op het afgelopen jaar.
Een gek jaar, noemt Dean het zelf. Hij moet er nog steeds wennen dat er een boek is uitgekomen, maar ook aan de goede ontvangst ervan. Vooral omdat het, naar eigen zeggen, een lastig boek om te lezen is: “Ik wist wat ik aan het doen was: in de eerste laag gaat het heel erg over het identiteitsvraagstuk. Wie ben je, wat ben je en waar ben je toegestaan om te zijn? Maar voor mij gaat het ook over eigenaarschap en de wijze waarop we onszelf formuleren. Wat je ziet gebeuren op talig niveau, is dat er heel veel geschoven wordt tussen archaïsche taal en academische taal, maar dat ik ook bewust de- en het-fouten maak om te zoeken waar de afbakeningen van de taal liggen en hoe die tot een eigenheid te manipuleren zijn. Daarnaast wordt er gespeeld met de bladspiegel en zoekt het ook het grensgebied op tussen de traditionele letteren en de spoken word; ik ben een hip hop kid. Ik had gedacht dat dat de consensus zou zijn: We don’t know what the fuck this is supposed to be.”
“Ik had graag gezien dat er iets meer gevonden werd van wat er talig gebeurt in het boek.”
Toch ziet hij een mogelijke verklaring voor de goede ontvangst van de bundel: “Dat komt deels doordat de thema’s die het aanraakt op dit moment salonfähig zijn; het gaat over de erfenis van kolonialiteit, verborgen geschiedenissen, racisme, klassisme; het zit er allemaal in. Het voelt rot om het te zeggen maar ik denk dat dat geholpen heeft. Tegelijkertijd: het zijn de dingen waarmee ik de afgelopen jaren bezig ben geweest dus ook de dingen waar ik over schrijf. Als ik de recensies teruglees, is dat aspect, het feit dat dit werk geproduceerd is door een zwart lichaam, is wel prominent aanwezig in hoe het boek gelezen wordt. Dat is dan wat het is. Ik had graag gezien dat er iets meer gevonden werd van wat er talig gebeurt in het boek.”
Het zou sowieso wat meer over dat talige mogen gaan, vindt Bowen. Het is immers de kern van het ambacht: “Ik lees veel poëzie en essays, weinig proza. Als dit is wat ik wil doen, moet ik weten hoe anderen dat doen. Vroeger hoorde je dat in de hiphop ook veel. Kendrick Lamar; J. Cole: het zijn niet per se de hypes van het moment maar wel de mc’s van het moment. Men zegt dan dat het students of the game zijn. Ze zijn zo goed, ’cause they know their shit. Als ik goed wil zijn als dichter, moet ik alle aspecten van mijn craft doorgronden. Ik moet weten wat de invloed kan zijn van een cesuur in een gedicht; hoe ik de syntaxis wil manipuleren; hoe te spelen met enjambement. Ik moet al deze tools kunnen doorgronden om ze te kunnen toepassen zoals ik het wil.”
Om dat ambacht onder de knie te krijgen, is ook geduld nodig: “Men gunt zichzelf vaak niet de tijd om goed te worden.” Dat is mede ingegeven door de mogelijkheden van de huidige tijd, meent hij: “Je ziet aan de wijze waarop mensen meteen hun artiestenpagina maken en een Instagram-account om hun gedichten te delen. Dat kan heel goed zijn omdat het ergens ook community-building is, maar het hangt ervan af hoe je de tools gebruikt. Er wordt in bredere zin minder aandacht besteed aan het cultiveren van ambacht. Er zijn krachten die trekken aan vooral jonge mensen, die eisen bijna van ze dat ze zichzelf zichtbaar maken. Geduld is sowieso niet iets wat gevierd wordt, maar daardoor merk je dat mensen te snel misschien een bepaalde ruimte innemen. Mensen zijn vaak verbaasd als ik zeg dat ik sinds mijn negende schrijf en pas nu een boek heb, maar alle schrijvers die ik hoog heb zitten, hebben dat. Die zijn niet vorig jaar begonnen en nu te zien op alle podia. Die hebben de tijd genomen om te vinden wat het is dat ze moeten vertellen. Voordat ik deze bundel geschreven had, was ik al anderhalve bundel verder. Dat is werk dat nooit iemand gaat lezen, maar ik moest het uit mijn systeem schrijven. Ik kan dat nu pas zeggen; toen had ik dat best wel willen publiceren. Ik ben nu blij dat dat ’m niet geworden is, het was onrijpe taal.”
“Gun jezelf de tijd to not be good. Leg jezelf niet meteen onder een vergrootglas.”
De populariteit van spoken word heeft volgens Dean dan ook een keerzijde: “Podiumpoëzie is hot en dat betekent dat de normale kwaliteitsfilters niet aanwezig zijn. Mensen hebben geen idee wat kwaliteit is. Ze hebben niet het geoefende oor om distinctie te maken tussen wat gerijpt is en wat niet. Ik wil jonge mensen niet afvallen, maar als je wilt performen: bezoek performances. En niet alleen spoken word. Ga naar het theater. Ga naar concerten. Lees boeken. Lees essays. Lees alle soorten taal om alle mechanismen te leren kennen om het te kunnen toepassen op je eigen schrijven. Heel veel jonge mensen willen me allerlei dingen zeggen, maar presenteren alleen conclusies. Geen beelden, ze bouwen geen verhalen waarin ik meegezogen wordt. Op een gemiddelde spoken word-avond waar acht mensen zijn geprogrammeerd, hoor ik drie verhalen in basically dezelfde taal. Als ik met mensen individueel praat en hoor waar ze vandaan komen, waar ze over nadenken, wat hun specifieke struggles zijn, waar ze heen willen groeien, hoor ik zulke dynamische ambities. Gun jezelf de tijd to not be good. Leg jezelf niet meteen onder een vergrootglas. Misschien moet je als je acht maanden aan het schrijven bent nog niet het theater in willen. Laat daar iemand staan die een betere vertegenwoordiging van het genre is, zodat instituten zoals de schouwburg zich ook in die kwaliteitsnorm kunnen ontwikkelen in plaats van dat er puur een urban-stem staat zodat ze ook die checkbox kunnen afvinken.”
Toch hebben sommige instituten de ontwikkeling van spoken word inmiddels onderkend. Zo vertegenwoordigde De Schrijverscentrale jarenlang enkel schrijvers die boeken publiceren; op voorspraak van Babs Gons en Elten Kiene bemiddelen zij nu ook voor een selectie spoken word-artiesten, waaronder Dean Bowen, in optredens en opdrachten: “Over de selectie die zij hebben gemaakt, ben ik heel erg enthousiast. Ik probeer me er hard voor te maken dat deze mensen niet alleen worden ingezet voor workshops, maar ook als de schrijvers die ze zijn. Die passen ook op je literaire feestje of op je festival.” Voor zijn eigen positie hoeft Dean niet te vechten, geeft hij aan: “Mijn ding is aan het bloeien op dit moment. Het gaat meer om het creëren van een zichtbaarheid van mensen die ik hoog heb zitten. Ik word bijvoorbeeld – als het gaat om jonge stemmen – erg enthousiast van Mariana Hirschfeld. Ik kan niet wachten tot zij een eerste boek schrijft.”
“Leg niet uit, gebruik die zintuigen. Laat me voelen hoe je de wereld ziet.”
Qua podiumpresentatie roemt Dean de Tilburgse stadsdichter Onias Landveld: “Onias is een fenomeen. Een aanwezigheid, en heel genereus in zijn aanwezigheid. Hij staat er voor het publiek en niet voor zichzelf. Op het moment dat je een tekst op het podium deelt, adopteer je de verantwoordelijkheid om samen met het publiek iets te creëren. Ze komen voor je opdagen, betalen ervoor, schenken je hun tijd en aandacht. Je hoeft niet op je knietjes het publiek te bedanken; ook dat zie je af en toe gespeeld worden. Er zijn artiesten die alleen voor zichzelf komen en zodra ze klaar zijn weer gaan. Ik hoef niet alles goed te vinden, maar ben gefascineerd door mensen, geïnteresseerd in de community. Als mensen ervoor kiezen en ik deel een avond met ze, dan wil ik luisteren. En als het programma voorbij is, wil ik vragen stellen. Echte vragen, en niet vissen naar een compliment. Ik denk dat de spoken word-scene erbij zou gedijen als mensen wat eerlijker naar elkaar zouden zijn. Als we daartoe in staat zijn, denk ik dat we mooie, integere en persoonlijke overpeinzingen horen, die de moeite waard zijn om naar te luisteren. Toon me niet de wereld. Toon me niet fight the power. Toon me niet the patriarchy is bullshit; I know. You’re preaching to the choir. Vertel me over jou; over jouw wereld. Leg niet uit, gebruik die zintuigen. Laat me voelen hoe je de wereld ziet. Als je me iets probeert uit te leggen, ben ik bij je derde zin afgehaakt. Ik weet ook dat de wereld naar de getver is. Dat racisme slecht is. Dat seksisme slecht is. Maar hoe manifesteert zich dat in jouw leven? Tell me that.”
“Ik wil meer dan spitsvondigheden of leuk gevonden taalgrapjes”, vervolgt hij. “Ik ga naar musea, ik ga naar tentoonstellingsruimten. Ik zoek ook buiten de kaders van mijn discipline naar hoe mensen hun verhalen vertellen. Want dat is de kern van alle disciplines. Kunstenaarschap is zoveel van de wereld houden dat je er wel een intieme relatie mee aan moet gaan. Het is jezelf in het midden van het alles plaatsen. Daarmee is het ongelooflijk kwetsbaar. Het is schrijnend. Het is niet makkelijk om het kunstenaarschap zo te doorleven, maar juist daar ontstaan voor mij de dingen die door blijven echoën.”
Dean Bowen’s eigen website staat vol met moois. Checken dus.